Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

over de twee jaren als pastoor bediend had. Mogelijk is deze gebeurtenis het middel geweest, waardoor de Goddelijke Voorzienigheid hem tot eene hoogere heiligheid en tot een meerdere veiligheid zijner zaligheid heeft willen opleiden. Want hij heeft besloten om Karthuizer te worden. Te dien einde heeft hij zich naar het sticht van Munster begeven, alwaar hij zijnen intrek in het klooster Wedderen genomen heeft; alwaar hij onder de kinderen van den H. Bruno is aangenomen en zich eene zoo groote achting en liefde verworven heeft, dat zij hem tot hunnen Vicarius hebben aangenomen, welk amt hij echter niet dan met schreiende oogen heeft aangenomen."

't Vorenstaande is ontleend aan het HS. van een ooggetuige, die als mede-pastoor te Zwolle den loop der dingen had bijgewoond, den nauwgezetten heer Arnoud Waeyer, wiens geschiedkundige aanteekeningen voor een gedeelte zijn uitgegeven in de Godsdienstvriend van de jaren 1837 en 1838, doch voor een niet minder belangrijk gedeelte ongedrukt zijn gebleven. Wij hebben voor onze meedeeling een afschrift gevolgd, vervaardigd in de jaren 1813-16, naar de Siegenbeeksche spelling beschaafd, "met aanteekeningen opgehelderd en vervolgd door Bar#tholom. Doorenweerd R. C. P. te Kampen."

Ter oplossing der moeilijkheid omtrent de juiste dagteekening der verplaatsing van heer Dobbe (Bijdragen VI bl. 224-5) zij hier nog bemerkt, dat te Zwolle door de katholieke Geestelijkheid, althans voor den openbaren dienst der gemeente, de oude stijl werd gevolgd, dat derhalve de feestdag van St. Michiel, waarop heer Dobbe zijn eerste preek te Zwolle hield, in 1679 inviel op Maandag 29 Septemb. Met behulp dezer verklaring blijft

9 October.

heer de Cock zich volkomen gelijk, als hij in zijn Verhael

Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. VIIe Deel.

22

van de Opkomst (Kerk. Nederl. bl. 34) getuigt, dat heer Dobbe in de maent October 1679 [n st.] van Leyden nae Swol vertrocken" is. Merkt men verder nog op, wat hierboven uit heer Waeyers H. S. werd meegedeeld, dat nl. ongeveer drie weken na de begrafenis van heer v. Someren op 3 of 4 Septemb. o. st. zijn opvolger te Zwolle aankwam, dan verkrijgen wij denzelfden uitslag, d. i. aankomst van heer Dobbe in het laatst van September oud. st., naar wij vermoeden op zaterdag 7 Oct. 27 Sept. Zoo kunnen de doopelingen te Leyden zonder tegenspraak tot 7 Oct. n. st. aan heer Dobbe worden toegeschreven. Ook komt het ons voor, dat heer de Cock zich zeer goed gelijk blijft, als deze in zijn Liber. Secund. Pastor. op 18 Septemb. aan heer Dobbe de laatste ziekenbediening toeschrijft, hem vervolgens voor het einde der maand laat vertrekken en de reeks zijner eigene bedieningen aanvangt op 3 Octob. Want naar onze meening volgde heer de Cock in zijn Lib. Sec. Past. den ouden stijl, althans tot 14 April 1689 (Bijdragen VI bl. 231). Waarom anders daar vermeld, dat deze dagteekening was van stylo novo"? Waren alle andere dagteekeningen van den nieuwen stijl, dan was dit woord hier volstrekt overbodig. Tot ons leedwezen hadden wij geen verder hier afdoende gegevens, waarop wij de toets konden zetten, om ons van de echtheid te overtuigen. Eene dagteekening van zaturdag 22 Mei 1697 (Bijdragen VI bl. 232) is volgens den nieuwen stijl aangegeven; want in gemeld jaar viel de 22ste van Mei volgens den ouden stijl op dingsdag, maar in den nieuwen op zaturdag. Hieruit blijkt dat heer de Cock toen in zijn Lib. Sec. Past. den nieuwen stijl volgde. Er moeten, dunkt ons, in gezegd Lib. Sec. Past. wel meer gegevens voorkomen, waarop men met goed gevolg de toets kon zetten om te zien, welke stijl er gevolgd is en tot hoe lang. Hoe licht niet wordt bij den datum de dag der week aangegeven?

Dan heeft men slechts te zien welke Zondag-letter, of van den ouden, of van den nieuwen stijl, hiermee strookt en de proef is geleverd.

Ons zij hier in het belang der waarheid, ook al behoort het niet rechtstreeks tot dit onderwerp, vergund te doen opmerken, dat de geëerde schrijver, die in deel VI Bijdragen bl. 390 en elders de Eerw. H. H. Hofman en van Lommel" op vergissing wil betrapt hebben, aan genoemde heeren vermoedens" toedicht, welke deze niet hebben gekoesterd. In het voorwoord tot hunne Naamlijst [Archief II bl. 141] hebben zij duidelijk verklaard: „een vraagteeken achter een dezer jaartallen zegt, dat de aanwezigheid [van den betrokken persoon] ter genoemde plaats [in het gegeven jaar zeker is, doch] waarschijnlijk nog over genoemd jaartal heen zich uitstrekt." Hun vermoeden valt dus niet op het jaartal zelf, wat zij als zeker beschouwen, maar op verdere volgende of voorgegane jaren.

J. H. HOFMAN.

BOUWSTOFFEN VOOR DE KERKELIJKE GESCHIEDENIS

VAN

VERSCHILLENDE PAROCHIEN THANS BEHOORENDE

TOT HET

BISDOM VAN HAARLEM.

(Vervolg van blz. 99, VII Deel.)

Sebastiaan Francken, ordinaris-raad van 't Hof geeft verslag van zijne exploiten tegen de Roomschen in Rijnland en omliggende plaatsen. A° 1643.

Achtervolgende seeckere commissie van den Hove van Hollandt in date den laetsten July a° 1643, inhererende de goede intentie ende expresse aenschrijvens van de EdelGroot Mogende Heeren Staten van Hollandt ende van West-Vrieslandt, ben ick Sebastiaen Francken, raedt-ordinaris inden voorschreven Hove als commissaris; hebbende tot adjunct Joost van Hogenhouck, secretaris in denselven Hove; op den 4 Augusti daeraen volgende gereijst uyt den Hage ende hebbe mij getransporteert naer Rhijnlandt; mitsgaders andere omliggende steden, dorpen ende plaetsen, successivelyck; daer ick sulex nodich geacht hebbe ende mij door polityque ende kerckelijcke persoonen geinformeert op de conventiculen ende aendere stoute ende exorbiterende actien van de Paepsgesinden, contrarie de placcaten van den Lande; mitsgaders 't aenschrijvens van den voors. Hove den 18 Decembris voorleden aen alle officieren ende magistraeten gedaen. Getuygen daertoe gehoort ende geexamineert, lyste van geestelycke persoonen, soo mans als vrouwen geformeert, in der maniere hiernae volgende.

Leidschendam. Eerstelijcken ten selven dage gecomen sijnde aen Leydtschendam, hebbe ick commissaris aldaer gehoort ende geexamineert Gerrit Jacobssen laeckencoper, d'welcke verclaerde: dat eenen Heer ') Boudewijn, out naer syn gissinge omtrent 40 jaren, woonachtich in den Hage omtrent de Groenmarckt, meest ééns en somtijts tweemael ter weecke op den Dam compt, om dijenst ofte misse te doen.

(Stompwijk.) Van waer ick commissaris mij getransporteert ende gevonden hebbe aen de Stompwyckschen wech, ter woonplaetse van Heer 2) Pieter Vermeulen, priester. De woonplaetse van voorn, priester Vermeulen een weij, nich van den wech innewaerts staende, hebbe bevonden wedersijts van den voorgevel met een houte heijninch van de voorste werff affgesondert te sijn, ende in huijs twee diversche studeerplaetsen ende bibliothequen, op ijeder van deselve een nachttabbert hangende. De welcke die van den huijse seijden, beyde toe te behoren Heeren Vermeulen ende d'eene te wesen syn ordinaris slaepplaets ende de andere sijn plaetse van studie; ende alsoo sij voorgaven den priester Vermeulen niet bij huijs maer in Soetermeer te syn, hebbe haer belast seeckere gesloten deur op den solder te openen; te meer, de deurwaerder met een swenck een manspersoon gesien hadde; waerinne weijgerich blijvende heeft den deurwaerder eyntelijck met een beijtel de deur wat opgewreeckt ende opengecregen,

1) H' Boudewijn is eigenlijk Balduinus Rommelius, die van 1623 tot zijn overlijden, 21 Jul. 1649, missionaris is geweest te 's Hage. Hij was te Brugge geb. in Juli 1588, jesuiet gew. 17 Jan. 1608 en priester gew. 5 April 1620.

2) Christianus Vermeulen, geb. te Utrecht, trad in zijn ballingschap in het Berulliaansch Oratorie A° 1658 en is gestorven als pastoor te Rees in Kleefsland in Jul. 1668. Zie over Vermeulen of Molina b. v. het Chron. Domini Jesu van de Swert nitgegeven te Rijssel in 1740, bl. 96, de Bat. Sac. II, bl. 279 etc.

« ZurückWeiter »