Abbildungen der Seite
PDF
EPUB
[merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

In 1758 was het werk voltooid. Om de kosten te dekken, ging het kerkbestuur eene leening aan, doch hoe groot deze geweest is, heb ik evenmin kunnen ontdekken, als of er buiten dien nog een ommegang of inteekening gehouden is. Twee in later jaren afgeloste obligatien heb ik nog gevonden; elk van beiden was groot: 500 Caroliguldens à 40 grooten Vlaams iedere gulden.'

[ocr errors]

De geheele leening schijnt echter niet zooveel bedragen te hebben, of het kerkbestuur kon reeds (wat wel doet vermoeden, dat er van den kant der gemeente gelden voor den aanbouw waren bijeengebracht) den 26sten December 1771 een huis, schuur en geboomte staande op den kerkegrond enz. voor de som van ƒ 200,00 overnemen; en dit wel niettegenstaande de kerk, welke door #den aanwas der gemeente te klein geworden was, ten "jare 1768 met nog de helft vergroot werd", en dus weder een groote som gelds vorderde. Aldus het Maassluische M. S. welks schrijver omstreeks dien tijd leefde.

Het gedeelte, dat, zooals hier gemeld is, in 1768 aangebouwd werd, moet het voorste gedeelte geweest zijn, want van het achterste gedeelte te vernieuwen, was eerst spraak in het jaar 1800. Toen immers verklaarden de kerkmeesters aan de municipaliteit van Maasland in de briefwisseling over de naasting enz., dat zij de kerk had.

den laten opnemen door deskundigen, die haar hoogst bouwvallig bevonden hadden.

Het volgende jaar 1801 werd dan ook het presbyterium afgebroken en vernieuwd. Ook het altaar scheen in slechten toestand te verkeeren, of althans niet meer aan de gemeente te behagen, ten minste de kerk ontving een nieuw. De oude preekstoel werd toen insgelijks hersteld, en de geheele kerk geschilderd en gestukadoord.

Hoeveel deze werkzaamheden te samen der kerk kostten, vind ik niet aangegeven. Alleen heb ik de rekening gevonden van den timmerman, die de som van ƒ 3300, van den stukadoor, die de som van ƒ 367, en van den schilder, die de som van f 600 beliep.

Ook om deze kosten goed te maken nam men zijn toevlucht weder tot eene leening, nien gaf nogmaals obligatien uit, en wel, zoover ik heb kunnen ontdekken, tot een bedrag van ƒ 4000. Daarbij kwam nog, dat het kerkbestuur pas ruim ƒ 700, de helft der naastingssom, had ontvangen, terwijl de andere helft nog binnen kort verwacht werd, zoodat ook nu de gemeente hare eigendommen, of effecten niet behoefde te verkoopen.

Middelerwijl echter was de WelEerwaarde Heer Franciscus Henricus Lammers Pastoor Beijnen opgevolgd. Na den dood van dezen laatste had de Wel Eerw. Bernardus Kramer, die later pastoor van Maasland geworden is, als deservitor zorg voor deze gemeente gedragen.

Pastoor Lammers was volgens de lijst" te Delfshaven geboren, en vroeger pastoor geweest te Oud-Ade en Rijpwetering, van waar hij den 10den Maart 1786 hierheen vertrokken was.

Onder zijn herderlijk bestuur had er eene voor deze gemeente belangrijke gebeurtenis plaats. In de Bijdr. Deel I. afl. 1. bl. 96. lezen wij immers: Ten jare 1780 (dit is blijkbaar eene drukfout, en moet

1786 zijn. Ook de

lijst" geeft dit laatste jaartal aan.) werd den R. K. in" gezetenen alhier (Maassluis) bij resolutie van de gecommitteerde Raden van Holland vergund, binnen hunne ambachtsheerlijkheid een kerkhuis te bouwen, ter bediening van een Roomsch wereldsch priester, ten gevolge waarvan Maassluis van Maasland is gescheiden, en zelfstandige gemeente of parochie geworden."

Maassluis, dat van zijn oorsprong af met Maasland vereenigd geweest was, en op dien tijd 130 katholieke familiën telde, verliet dus de kerk van Maasland. Reeds tijdens het leven van pastoor Beijnen hadden zij er over gesproken, en bij zijnen dood begonnen er ook eenigen werk van te maken om een eigen kerk te verkrijgen; doch toen pastoor Lammers tot pastoor van Maasland aangesteld was, ging het hun niet naar wensch, want hij was niet gezind voor de scheiding. (De leening ten behoeve der nieuwe pastorie was nog niet afgelost: wellicht was dit er wel oorzaak van). Daarenboven werkte al, wat Maassluis aan aanzienlijken had, het plan uit al hun vermogen tegen. (Correspondentie in het Archief.)

Ondertusschen gaven de Maassluische katholieken den moed niet op '). om nog eenmaal zoo gelukkig te worden van bevrijd te zijn door hitte en koude, hagel en donder, "wind en regen naar Maasland te kerk te moeten gaan, hetwelk somtijds met levensgevaar verseld ging, want ik heb gezien, dat een meisje van den weg af in het Vlietwater is gewaaid."

En het was niet zonder gevolg, want, zooals wij reeds boven zagen, verkreeg Maassluis niettegenstaande alle tegenwerking een eigen kerk, en in den WelEerw. Heer Petrus Kok een eigen herder,

Door deze scheiding gingen echter de geldmiddelen der kerk niet achteruit, want den 9den Augustus 1794 waren 1) Aldus het M. S. in het Archief van Maassluis,

reeds al de obligatiën afgelost, welke zij ten haren laste had, en daarenboven kon het kerkbestuur nog weder twee huisjes aankoopen voor ƒ 300.

De Armenkas daarentegen verkeerde niet in zulk een bloeijenden toestand. Volgens een begrooting immers, welke wel geen dagteekening draagt, doch duidelijk van de hand van pastoor Lammers is, en waarschijnlijk (omdat Maasland alleen gewoonlijk zooveel armen niet had) van het jaar der scheiding dagteekent, trokken de armen uit vaste goederen ƒ50.- en aan renten op particulieren f 64.10 st.", te zamen dus f114,50 ct., terwijl de uitgaven dat jaar de som van ƒ 596 beliepen, en er bijgevolg een te kort was van f 481,50. Dit te kort werd aangevuld door buitengewone inkomsten, doch sinds jaren," zegt het M. S. is dit niet voldoende. Schuld is reeds ƒ 319."

Tijdens het pastoraat van denzelfden WelEerw. Heer Lammers hadden insgelijks de Maaslanders en Maassluizers het groote voorrecht het heilig Sacrament des Vormsels te ontvangen uit de handen van den Pausselijken Nuntius Graaf Cesar de Brancadoro, Aartsbisschop van Nisibe. Dit geschiedde te Poeldijk ten jare 1794. Volgens het M. S. van Maassluis waren er 70 jaren verloopen, sedert het plaats gevonden had; geen wonder dus, dat dit heilig Sacrament toen aan geheele huisgezinnen en familiën te zamen en gelijktijdig toegediend werd.

Pastoor Lammers stierf alhier den 2den December 1809. Na zijnen dood werd de WelEerw. Heer Bernardus Kramer, gelijk ik reeds vermeld heb, tot pastoor van Maasland benoemd. Deze aanvaardde de bediening den 4de Januarij 1810. Den naam van den deservitor, die in dien tusschentijd hier is geweest, vind ik niet aangeteekend. Alleen zie ik in het kladschrift der kerkrekening behalve voor den wagen, enz." der kerk in rekening gebracht 5 weken tractament voor den kapellaan."

De lijst der Pastoors" vermeldt, dat pastoor Kramer een Amsterdammer van geboorte was, en vóór dat hij naar Maasland kwam, pastoor van Amstelveen.

Het Archief bezit van zijne hand eene staat der R. K. gemeente van Maasland, alhoewel zonder vermelding van naam of dagteekening. Deze staat zegt, dat de gemeente toen 338 zielen groot was. De schuld der kerk beliep f 3650,00; hare inkomsten bedroegen dat jaar f 953,15; hare uitgaven daarentegen f 1401,03. Dit werd gewis veroorzaakt door het gedeeltelijk vernieuwen der kerk.

Toen pastoor Kramer den 7den September 1823 overleden was, ontving Maasland tot deservitor den WelEerw. Heer Kwak, die reeds tijdens het leven van den overleden pastoor kapelaan alhier was geweest. Den 10den October 1823 werd hier pastoor de WelEerw. Heer Henricus Klinkman. Deze was evenals zijn voorganger te Amsterdam geboren, en vroeger pastoor te Texel.

Zooals ik reeds in het eerste gedeelte van dit artikel verhaald heb, begroeven de katholieken van Maasland hunne dierbare dooden in de eerste tijden na de Hervorming nog altijd in de protestantsche kerk, en op het kerkhof rondom die kerk gelegen. Natuurlijk deden zij dit met tegenzin, en slechts door de noodzakelijkheid gedwongen; vandaar dan ook, dat zij zich niet minder verheugden dan de katholieken van Schipluiden zelven, toen deze het onschatbare geluk hadden het pas aangelegde kerkhof gewijd te zien door den Deken van Delfland den Zeer Eerw. Heer Joannes Franciscus Sem, destijds pastoor te 's Hage, want daardoor konden zij zich met de blijde hoop vleien, insgelijks na hunnen dood te deelen in al de zegeningen van den katholieken godsdienst, en eenmaal te rusten onder de troost volle schaduw van het kruis, dat dood en hel verwonnen heeft.

« ZurückWeiter »