Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Wanneer hij te Leyden pastoor geworden is, heeft hij in het Lib. Sec. Past. p. 54 aldus aangeteekend: "Vacante 30 Aprilis Anni 1819 per obitum Rev: dni Antonii Van Stockum Pastoris Statione S: Bonifacii Lugduni Batavorum sub nomine plateæ: S: Joris Steeg, per Amplissimum dūm J: J: Cramer Archipresbyterum Hollandiæ, Zeelandiæ, ac Westfrisiæ infrascriptus Pastor in Nootdorp missus sum ad curam præfatæ Stationis in hac Urbe suscipiendam". Den dag, waarop hij zijne betrekking hier aanvaardde, teekende hij aan, toen hij zichzelven in het Register der leden van het Broederschap van de H. Drieëenheid (p. 353) aldus inschreef: R: d: P: A: Kervel Pastor hujus Stationis ab anno 1819 festo inventionis S: Crucis" of met andere woorden, gelijk hij elders (p. 463) getuigt: „ad hanc Stationem 3 Maji 1819 promotus".

Bij zijne komst hier ter stede stond hij onverwacht tegenover het nog onopgelost vraagstuk betreffende de schorsing van den afbraak der L. Vr. Kerk. De onderhandelingen daarover waren, en het verhaal daarvan, door past. Kervel geleverd, is met den dood van past. v. Stockum plotseling gestaakt. Ook het voornemen om van al hetgeen door hem zelven met zooveel ijver en volharding is tot stand gebracht door het stichten van een nieuw kerkgebouw voor zijne gemeente, een volledig verhaal op te stellen heeft hij niet ten uitvoer gelegd. Gelukkig dat de desbetreffende stukken, hetzij in originali, hetzij in afschrift of in klad voor het grootste gedeelte nog aanwezig zijn in de Kerk. Archieven van de H. Petrus-kerk, hoofdzakelijk in Portef. N. 1. afd. a; waaruit wij het een en ander beknoptelijk wenschen mede te deelen.

Men zal zich herinneren, dat past. v. Stockum (gelijk past. Kervel in den boven aangehaalden brief aan zijn vriend v. Gerht insgelijks mededeelt) horende dat de Fransche" [Protestansche] "gemeente van Leyden de kerk waarin zij

hunnen godsdienst verrigteden voor afbraak tot op eene zekere hoogte hadden verkogt, om het onderste gedeelte der muuren te laten staan, en van den grond een kerkhof te maken, dadelijk werkzaam was om dat gebouw, hetwelk (uitgezonderd het dak:) nog hecht en sterk is, op eene of andere wijze tot een kerkgebouw voor de Cath: van Leyden te erlangen. Dan het was door openbare verkoping reeds bezonder eigendom geworden, en men had werkelijk een begin gemaakt met afbreken: den voortgang daarvan te stuiten begreep men, was moest de eerste te doene stap zijn." Toen past. v. Stockum gedurende die onderhandelingen overleden was, hebben de afbrekers op nieuw hun werk aangevangen weinige dagen na het overlijden van den Heer van St., op dit ogenblik gaan zij daarmede nog voort, zonder te willen vertoeven; ik kome eergistren in de zorg dezer gemeente, en verneem dat indien men nog veertien dagen zoo vort gaat met afbreken, dat dan eene kerk onherstelbaar is, die als er een nieuw dak op lag, nog wel duizend jaren konde staan." In dien toestand der zaak, waarin hij nog eenigermate vreemdeling" was, verzocht hij zijn ouden vriend v. Gerht hem met zijnen raad bij te staan. Het antwoord van dezen uit Brussel, dd. 22 Mei 1819, luidde niet gunstig: hij gelooft niet, dat er veel kans is, om de bedoelde kerk te bekomen, noch dat het met het belang der R. C, of met dat der schatkist zoude stroken, dezelve te conserveren. Bovendien is het thans de tijd niet, om kerken te bouwen, daar het zeker is, dat bij de aanstaande circumscriptie, het getal parochyen, aanzienlijk zal moeten worden verminderd. Jn de meeste steden zijn er veel te veel. Met een paar groote kerken, zal men in vele plaatsen, in de behoeften der R. C. kunnen voorzien." Dientengevolge zijn de onderhandelingen over het staken van de afbreking toen niet verder voortgezet: het dak en de muren, tot

op zekere hoogte, werden afgebroken, de toren bleef nog staan en aldus is de L. Vr. Kerk, de 3o Parochie-kerk van Leyden (Zie Bijdr. I. bl. 246), in 1365 ingewijd, sedert 1584 door de Waalsche Protestanten in gebruik genomen, in 1819 en 1820 in een van boven open, in het midden der stad gelegen, begraafplaats veranderd geworden.

Hierdoor liet past. Kervel zich evenwel niet afschrikken; integendeel hij trachtte nu het op eenen anderen boeg te wenden. In een rekwest aan den Koning, dd. 28 Mei 1832 (te vinden in een Cahier, waarin het Klad zijner brieven van dat jaar voor ons bewaard zijn gebleven) laat hij van zijne nieuw aangewende pogingen het volgende invloeijen: In het jaar 1820 deed zich eene andere gelegenheid op van drie belendende huizen, die mij ter koop werden aangeboden. ik opende eene inteekening die ɛan giften omstreeks ƒ 10000 beliep. doch op mijn rekwest om toelage uit 's Lands Kas ontfing ik van den directeur G. voor de zaken van den Cath Eerdienst, een antwoord, dat ons met eene spoedige kerkelijke organisatie vleidde, en dus mijn plan toen onuitvoerbaar maakte." Als een goed financier had hij zich namelijk vooraf en persoonlijk tot de voornaamsten zijner gemeente en ook daar buiten gewend; niet overal echter vond hij een gunstig onthaal, gelijk blijkt uit de verontschuldigende brieven, die van eenigen hunner en wel niet van de geringsten nog bewaard zijn gebleven.

Dat hij trouwens een goed financier was kan men daaruit opmaken, dat hij vele jaren Thesaurier geweest is van het Seminarie te Warmond (Jaarb. 1835. bl. 14).

Niet minder heeft hij zich verdienstelijk gemaakt als Deken van Rijnland (bl. 17). Als zoodanig weigerde hij den 5 Januarij 1823" Namens de Cath: geestelijkheid" van Leyden gevolg te geven aan de uitnoodiging Namens

"

[ocr errors]

de Gemeente Commissie van het Nederduitsch hervormd Kerkgenootschap" om zich te willen vervoegen ter Kamer van de gemeente Commissie in de S: Pieters kerk tot het aanhoren van eene belangrijke Communicatie van, en het delibereeren over het regt van het buiten begraven, hetgeen bij Koninglijk besluit is komen te vervallen", en wel gelijk past. Kervel in zijn antwoord schreef, op grond dat zij gewoon waren Zijner Majesteits decreten, willen zij kragt van wet hebben aangekundigd te zien in het Staatsblad, en te horen Promulgeren van de Puije van het raadhuis" en niet in de Kamer van de gemeente Commissie van eene kerk".

Uit dit enkel staaltje, waaraan ik meerdere zou kunnen toevoegen, leert men past. Kervel kennen als een man, die onwrikbaar op zijn regt staat. Het was dan ook niet uit onverschilligheid omtrent het lot der dooden, die hem aldus deed handelen; integendeel hij heeft zich dit onderwerp in verschillende opzigten ten zeerste aangetrokken : vooreerst heeft hij, gelijk hij in zijn Latijnsch opstel mededeelt, in 1824 een Broederschap opgerigt onder den titel van bonæ Mortis"; maar ten andere is hij het, aan wiens onverschrokken iniatief en krachtvol beleid de R, C. te Leyden een eigen begraafplaats te danken hebben.

M

De Notulen der Commissie voor den aanleg dier begraafplaats, in de Archieven aldaar aanwezig, beginnen aldus: "Ten gevolge der dispositie van gedeputeerde Staaten van Z. M. in dato 28. Augs" 1827, ingevolge de bepalingen Z. M. op de Begraafplaatzen vastgesteld,” (n. 1. om van en met 1° Jan. 1829 het begraven in kerken en "op kerkhoven of begraafplaatzen in de bebouwde kom der Gemeenten gelegen, te doen ophouden") is de Zeer Eerw. Heer P. Kervel Land Deken van Rhijnland en Pastoor in de R. C. Kerk in de S'. Joris Steeg als hoofd der C. Geestelijkheid deeser Stad, te rade geworden aan

Heeren Burgemeester & Wethouders deezer Stede Leyden" den 22 Sept. 1827 Request te presenteeren, ten einde hEd. achtbaare de voegelijkheid voor te stellen tot het aanleggen van eene R. C. Begraafplaats tevens inhoudende het verzoek dat het HEd. achtbaare mogt behagen eene geschikte plaats van Stadswege daar toe aan te wijzen & Ca zoo als dan ook geschied is in de aanwijzing van een grond op deezer Stads vest belendende de Zijle Poort, waarop Zijn Eerw. geconfereerd hebbende met de gesamentlijke Heeren Pastoors is goed gevonden te benoemen eene commissie ter bevordering van bovengemeld doel" en waarvan de leden onder voorzitterschap van past. Kervel den 25 Nov. 1827 voor het eerst bijeenkwamen. Na verschillende opgeworpen plannen rijpelijk overwogen en weêr verworpen te hebben, werd het aanbod van Burgemeester en Wethouders den 6 Dec. door haar aangenomen; waarop den 28 April van het volgende jaar haar de concessie van den grond door Burgemeester en Wethouders gratis verleend werd onder voorwaarde echter, dat het geheele plan van aanleg zoowel wat het uiterlijke als de begraafplaats van binnen aangaat," "aan de beoordeeling en goedkeuring" van Burgemeester en Wethouders zou worden onderworpen (Zie Archiev. d. Begraafpl. Portef N° 1). Het ontwerpen van een dusdanig plan, bestaande in het beschikbaar maken van den grond tot begraafplaats en het daarop stellen van eene kapel met klokkentoren, benevens Sacristie en Gravenmakerswoning, werd opgedragen aan 2 deskundigen, de HH. S. v. d Paauw, Stads- Architect, en Th. Molkenboer, eerst aan elk afzonderlijk en vervolgens aan beiden gezamentlijk. Het door dezen ontworpen plan mogt echter de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders niet onverdeeld wegdragen. De aanleg werd door hen den 26 Junij 1828 slechts in zoover goedgekeurd, om daarop

« ZurückWeiter »