Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

Als een der laatste conventualinnen vonden wij joffer Andrea van Apeltoorn genoemd, aan wie het kwartier den 4 April 1604 honderd daalders toestond 1). Den 11 April

23 October 1741 werd eenzelfde verzoek van M. Greve toegestaan ten opzichte van Philippus Wather, koster te Hattem.

13 November 1766 wordt na den dood van Greve Oswald Tulleken, burgemeester van Hattem, rentmeester en Jan Meylink zijn substituut.

4 Mei 1773 werd het verzoek van O. Tulleken, om door den dood van J. Meylinck Lubbertus van Laer tot substituut te hebben, toegestaan.

6 Mei 1789 wordt op verzoek van O. Tulleken L. van Laer ontslagen en Willem de Weert tot zijn substituut aangesteld.

Het kwartier ontdeed zich langzamerhand van de goederen van dit klooster. Wij teekenden hieromtrent het volgende op:

In 1617 maakten gedeputeerden van het kwartier bekend, dat den 9 September van dat jaar te Raalte in het openbaar en bij „barnender keersen" de in het biljet genoemde goederen, renten enz., alle in de provincie Overijssel en toebehoorende aan het convent van Klaarwater, verkocht zouden worden. Volgens schrijven van gedeputeerden van 30 September 1617 zou de opbrengst strekken om ten deele het aandeel te voldoen, dat het kwartier moest opbrengen voor het lossen der steden van verzekering. (Dit waren de pandsteden: Vlissingen, Rammekens en Den Briel. Zie P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, III, blz. 336; IV, blz. 74.) Hun opbrengst werd toen op 25000 gulden geschat.

Uit een garantie afgegeven namens gedeputeerden van het kwartier van 17 Januari 1636 blijkt, dat de broeders Johan en Thomas van Haersolte gekocht hadden de tienden over de erven Smedingh, Reymerinck en Ilgerinck, gelegen te Haerle in het kerspel Hellendoorn.

Den 12 Juli 1656 verklaarde de rentmeester Peter Haelboom van Herman Gerritsen, provisor van het St. Antonie-gasthuis te Hattem, de laatste penningen van het gekochte Klaarwatersche land, genoemd de Groote Hilst, ontvangen te hebben.

Uit het kwartiers reces van 25 Mei 1686 blijkt, dat van wege het kwartier onderhandelingen gevoerd werden over den verkoop van het erf Klaarwater, het Spijcker, den Dijstelbrinck en Lousegraeve met Coenraet van Wijnbergen, die er f 30000 voor geboden had. Wijnbergen verhoogde zijn bod tot 32000 gulden, waarop het kwartier besloot deze perceelen publiek op te hangen. Mocht geen hooger bod gedaan worden, dan zou men de perceelen ophouden en verder met Wijnbergen onderhandelen.

Haersolte tot Yrst wenschte de Seinhoeve, groot 12 morgen, behoorende tot het convent van Klaarwater en onder het schoutambt Hattem gelegen, te koopen. Den 13 Mei 1693 machtigde het kwartier de gedeputeerden hierover te onderhandelen op approbatie van het kwartier.

In 1736 had de overdracht van het erf Klaarwater, waaronder ook dat van Seinhoeve behoorde, door gedeputeerden aan Haersolte tot Yrst plaats.

Den 28 April 1735 besloot het kwartier tot den verkoop van drie perceelen onder Klaarwater.

1) Gelijktijdig besloot het kwartier om een samenkomst met Overijssel te houden, ten einde den leekenbroeders van Klaarwater een dragelijk onderhoud te verschaffen. Een ,,olden provener des convents van Clarenwater", Johan Syben genaamd,

1605 werden haar nog jaarlijks 100 gulden toegelegd, te betalen uit de goederen van Klaarwater, welk onderhoud den 27 April wederom vermeerderd werd. Zij was met zekeren Hoorn gehuwd. Na haren dood verzocht hare hoofddochter, Seyn Hoorn, aan het kwartier om het tractement van hare moeder, 400 gulden, te mogen behouden, omdat deze al hare bezittingen in het klooster gebracht had. Het kwartier stond

haar den 14 Juni 1625 jaarlijks 200 gulden toe.

Thans is niets meer van het klooster Klaarwater over. Toch kan men met behulp van de kaart van Witteroos ten noordwesten van Hattem, even ten noorden van den Zuiderzeestraatweg en wel binnendijks, de plaats, waar het eens stond, aanwijzen. Sporen van een oude gracht en den akker, het kerkhof genaamd 1), geven op het terrein nog duidelijk de plek aan. In de overlevering is het bewaard gebleven, want de boer, die de hofstede uit latere dagen bewoont, is nog bekend onder den naam van den „Kloosterboer" 2).

besteden de gedeputeerden den 13 April 1605 voor zijn leven in het H. Geestgasthuis te Hattem. Voor hem werd jaarlijks 200 daalders betaald.

(Brief aanwezig op het archief der gemeente Hattem.)

1) Naar ons werd medegedeeld heeft men op deze plaats vroeger wel kleine metalen kruizen gevonden.

2) Uit particuliere papieren is ons bekend, dat den 6 September 1802 V. R. Baron Bentinck tot Schoonheeten en Yrst en H. G. T. I, W. Baronnesse van Haersolte, echtelieden, aan Hendricus Neppelenbrock en zijn huisvrouw Johanna Jansen het erf het Klooster verkochten voor 14500 gulden. De verschillende perceelen worden o. a. omscheven:

10. het erf het Klooster met huis, hof, berg en schuur en boomgaard, oostwaarts de heer van Yrst, westwaarts de Weertweg, zuidwaarts de gemeene weg, noordwaarts de koopers zelf;

20. Kloosterspijk annex aan het vorige gelegen, oostwaarts, zuidwaarts en noordwaarts de koopers zelf, westwaarts de Weertweg;

3o. Het Spijk annex aan het tweede perceel gelegen, oostwaarts de heer van Yrst, westwaarts de Weertweg, zuid- en noordwaarts de koopers zelf.

Den 9 Juli 1806 gaf de Raad van Finantiën in het departement Gelderland aan H. Neppelenbroek, bouwman en eigenaar van een bouwmanserve, het Klooster genaamd, nabij den IJsseldijk onder de jurisdictie van Hattem, twaalf jaar vrijstelling van tienden over zekeren hoek gronds, ongeveer twee morgen groot, „waarin zich de fundamenten van het klooster Clarenwater benevens het kerkhof alnog voordoen, en welke fundamenten hij voornemens was uit te graven, ten einde daardoor een stuk zaailand te bekomen."

[merged small][merged small][graphic][merged small][merged small][merged small]

door verschillende schrijvers, hoewel het ongeveer drie kilometers ten zuiden van Hattem gelegen heeft, kortweg het fraterhuis te te Hattem 2) genoemd wordt; ten tweede echter,

1) Zie over dit fraterhuis G. H. M. Delprat, Verhandeling over de broederschap van G. Groote, 2de uitg., blz. 113-119; Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, blz. 169, 170, 244, 355; Acquoy, Windesheim, III, blz. 94; Lindeborn, blz. 490-503; Oudheden en Gestichten van het bisdom van Deventer, II, blz. 480-507; Heimbucher, II, blz. 331; Geldersche Volks-Almanak, 1844, blz. 1521 en de in die werken aangehaalde literatuur.

Over de broeders van het Gemeene Leven of Fraterheeren zie Delprat, De Broederschap; Moll, Johannes Brugman, I, blz. 33, 58, 82 V., 150, 199, 201, 210 V., 220, II, blz. 227 v; Moll, Kerkgeschiedenis I, blz. 199-204. II, II, blz. 164173, 235, 243-245, 277, 278, II, II, blz. 90; Heimbucher, I, blz. 409, II, blz. 326 v.

Over de verschillende benamingen, waaronder zij voorkomen, zie Schoengen, Die Schule von Zwolle, I, blz. 19 n. 3.

2) Zoo o. a. E. Leitsmann, Ueberblick über die Geschichte und Darstellung der pädagogischen Wirksamkeit der Brüder des Gemeinen Lebens, Diss. Leipzig 1886.

omdat de lotgevallen van dit vermaarde gesticht, vooral in het tijdperk van de opkomst der hervorming, niet van die van het kerspel Hattem te scheiden zijn; ten derde, omdat deze stichting grooten invloed uitgeoefend heeft op de ontwikkeling van den landbouw in dat kerspel en eindelijk, omdat bij de laatste onderzoekingen omtrent de fraterhuizen gebleken is, dat menige vroegere mededeeling minder juist is 1).

Dit fraterhuis dankte zijn oorsprong aan twee linnenwevers, Johan Witte van Zonsbeek en Johan Bode van Goch, die zich onder de geestelijke leiding gesteld hadden van den rector 2) van het Zwolsche fraterhuis, Gerardus van Calcar 3). Daar deze laatste niet onmiddellijk voor hen een geschikte woonplaats kon vinden, waar zij een nieuw fraterhuis konden stichten, huurden zij een huis buiten de Kamperpoort (Voorsterdijk) bij Zwolle. Gerardus van Calcar voegde hun toe den vromen klerk Gobelinus van Kempen 4). Intusschen werd door de fratres en broeders van het Zwolsche fraterhuis naar een geschikte plaats tot stichting van het nieuwe fraterhuis in den omtrek uitgezien. Deze werd eindelijk gevonden op de Veluwe bij Hattem en wel in de buurtschap Hulsbergen in het kerspel van Heerde, op een stuk grond, toebehoorende aan Hendrik Bentinck 5). Deze schonk volgens notarieele akte van den 20

1) Hoofdbronnen zijn de Voecht, Kroniek van het Fraterhuis te Zwolle zie blz. 33 n. 4 en HS. 8849-8859 der Bourgondische Bibliotheek te Brussel. 2) Wij vestigen er hier eens en voor altijd de aandacht op, dat de overste van een fraterhuis den naam van „rector" of eenvoudig van pater" draagt.

3) Zie over hem Delprat, De Broederschap, blz. 84 v., 99; Acquoy, Windesheim, I, blz. 292, noot 2.

4) Ten onrechte wordt deze soms een broeder van Thomas a Kempis genoemd, zie Acquoy, Windesheim, I, blz. 244 n. 7. Hij stierf in het fraterhuis te Hulsbergen in 1443. Zijne levensbeschrijving komt voor in HS. 8849-8859 Bourgondische Bibliotheek te Brussel.

5) De Bentinck's droegen in het algemeen aan Hulsbergen een warm hart toe. Behalve van dezen Hendrik Bentinck, die in 1431 stierf, lezen wij in de Stammtafel des mediatisierten Hauses Bentinck, 1894, Tafel I, dat zijn zoon, Johan Bentinck, zich na den dood van zijne echtgenoote in dit fraterhuis begaf. Hij stierf kinderloos in 1463.

De zoon van zijn broeder Hendrik, ook Henrick genaamd, verklaarde des Donderdags post Judica (16 Maart) 1475 vóór schepenen van Hattem voor zich en zijne erfgenamen schuldig te zijn aan priesteren, klerken en gemeene broederen ,,der vergaderinge van Sunte Jheronimusberghe te Hulsberghen ende haeren nacomelinghen” jaarlijks drie heeren ponden, te betalen uit „Sunte Yoriens huisinge, gelegen bynnen Hattem", op sunte Marten in den Winter (11 November). (Oorspronkelijk stuk aanwezig in het archief van de Emanuelshuizen te Zwolle.)

Augustus 1407 aan den rector van het Zwolsche fraterhuis, Gerardus van Calcar, en twee van zijne metgezellen, heer Peter die Haefsche en Arnold van Broeckhuysen, een stuk land, Ellenhorn genoemd, groot twee morgen. Deze gift werd bevestigd en schat- en dienstvrij gemaakt door hertog Reinald van Gelre bij akte van 21 Augustus 1407. Hierop verrees de stichting, aanvankelijk klein en allengs grooter wordende, gewijd aan den H. Hieronymus 1), waardoor dit fraterhuis ook bekend is onder den naam van St. Hieronymusberg.

Bij die reeds genoemde bewoners van het huis op den Voorsterdijk werd door den Zwolschen rector Arnold van Broeckhuysen gevoegd. Deze was hun zeer behulpzaam in het oprichten der eerste leemen gebouwen. In de eerste twee jaren bestuurde de reeds genoemde rector van het Zwolsche fraterhuis de nieuwe stichting. Ook na diens overlijden, 23 December 1409, bleef het huis nog een jaar lang onder het bestuur van zijn opvolger, Dirk van Herxen 2). Eerst in 1411 gaf deze aan het nieuwe fraterhuis een eigen rector in Rutger van Zon 3), tot nog toe procurator van het Zwolsche fraterhuis.

In den aanvang was het huis zoo arm, dat het door het moederhuis ondersteund moest worden. Een bewijs van deze armoede vinden wij ook hierin, dat, toen de wijbisschop van Utrecht, Mathias van Biduano, 4) de kapel 5), altaar en kerkhof

1) Zie voor dezen heilige Heimbucher, I, blz. 32, 35 v., 38, 65 v.

2) Zie voor hem Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, biz. 168, 369, 370, 412, 419, II, IV, blz. 158; Moll, Johannes Brugman, I, blz. 90, 319; Acquoy, Windesheim, I, 88, 89, 90, 180 n. 5, 199, 221 n. 4, 235, 238 n. 2, 292 n. 3, II, blz. 292 n. 6, 296 n. 10, 371 n. 4, III, blz. 152; Delprat, De Broederschap, blz. 85, 91, 133, 138, 249; Schoengen, Die Schule von Zwolle, blz. IX, X, 45, 58, 112 n. I, 114, n. 4.

3) Zie over hem Acquoy, Windesheim, III, blz. 94; Lindeborn, blz. 491; Bijdragen en Mededeelingen Historisch Genootschap, XX, blz. 27.

4) Hij was dezelfde, die de nieuwe kerk van St. Agnietenberg of Bergklooster bij Zwolle den 8 April 1412 inwijdde. Zie Mr. B. J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle, I, blz. 284. Zie verder over hem Schmedding, blz. 173 en de daar in noot 3 aangehaalde bronnen.

5) Lindeborn, blz. 492, zegt van deze kerk, dat zij 60 voet lang en 20 voet breed was. Onder den derden overste, Asso Dillinck, werd een nieuwe prachtige kerk gebouwd. De eerste steen werd den 20 September 1482 gelegd. Hare muren waren in 1487 voltooid. In 1488 kreeg de kerk, evenals hare twee torens een leien dak, terwijl in 1489 de gewelven voltooid waren en bijna alle glazen op hunne plaats stonden. Voor den dienst was zij van kostelijke kerkgewaden voorzien, welke gedeeltelijk uit eigen middelen, gedeeltelijk uit de offergaven der geloovigen aangekocht waren. Onder anderen was er een damasten kazuifel, met vele

« ZurückWeiter »