Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

plaats hebben; de tweede onder de hoogmis of op den tijd der hoogmis. Des Maandags zou de eerste mis een zielmis zijn „ende die sal men singhen". Een van de drie priesters zou haar bedienen, gekleed in een „alve" en daarbij zingen „die Epistel ende den Evangelii". Des Donderdags zou men de eerste mis „singhen van den Hilligen Sacramente" en hierbij zouden twee priesters „eirsamlick dienen mit rocken", terwijl des Zaterdags de eerste mis gezongen zou worden,,van Onse Lieve Vrouwen" en de bediening als des Donderdags plaats hebben. Bij de eerste missen op Donderdag en Zaterdag te houden moesten de priesters zorg dragen, dat het orgel ter eere Gods bespeeld werd. In alle missen moest de priester na het offertorium een ,,Pater noster" en een „Ave Maria" met luider stemme bidden ,,voir alle diegeene ende oir older zielen, die die vicarye gesticht hebben, sy sijn levendigh of dood, ende voir alle diegeene, die mitten Hilligen Sacramente ende Onser Lieve Vrouwen susterschap ende bruderschap holden, ende voirt alle sielen, die haer lichaemen opten kerkhoff ende opten olden kerkhof, dair die kerke plagh te staen, begraeven zijn, ende voir alle zielen, wan sy gestorven sijn". Voor al deze zielen zouden de priesters iederen Zondagavond na vespertijd een,,vigilie van negen lexen" zingen.

Stierf iemand, „die susterschap, of broederschap geholden heeft mitten Hilligen Sacramente ende mit Onser Lieve Vrouwe, ende sijn behulplicke hand gereyket heft ter vicaryen behoef", dan zouden de priesters voor een keer des avonds een „,vigilie van negen lexen" zingen voor de ziel van den overledene en des morgens een zielmis.

Wanneer men „Godliken dienst" in de moederkerk deed, moesten de priesters ,,eirsamlick mit oeren roichelen" ter kerke komen en met de klerken den dienst doen.

Verder werd aan de priesters opgelegd een „eirsaemlick ende reckelick leeven, als guiden, eirsaemen, recklicken priesteren thobehoirt" en den dienst altijd „onversuymlicken" te doen. Mocht een van de priesters in deze verplichtingen te kort schieten, dan zouden schepenen en raad van Hattem den schuldige tot driemalen toe op zijn verzuim wijzen. Bleef hij daarna nog volharden, dan zouden zij hiervan kennis geven aan den geestelijken rechter, waaronder de priester behoorde. De geestelijke rechter zou dan de zaak onderzoeken. Werd hij schuldig bevonden, dan verloor de priester de prebende en zouden

schepenen en raad haar geven aan iemand, dien zij haar waardig keurden.

Geen der drie priesters of hunne opvolgers mochten zonder toestemming van schepenen en raad „ore provene niet verpermutieren" of aan een anderen priester geven. Alles wat aan het altaar gegeven werd, moest gebruikt worden tot vermeerdering der prebende, totdat elk der priesters hieruit jaarlijks zestig ponden trok. Alles wat daarboven ontvangen werd zou den armen ten goede komen door tusschenkomst van twee „procuratores". Deze twee procuratores werden op Sacramentsdag 1), wanneer het Heilige Sacrament gedragen was, na afloop der hoogmis gekozen door den kerkheer of zijn vice-cureit, de burgemeesters en drie broeders, die de kerkheer en de burgemeesters bij deze keuze zullen roepen.

De keuze zou gedaan worden uit de broeders en wel uit personen, waarmede de kiezers „meenen, dat het altair vurs. mede bewaird is".

Op de procuratores" rustte tevens de verplichting te zorgen, dat op Sacraments- 1) en op Onzer Vrouwen avond Assumptionis 2) de broeders en zusters hunne aalmoezen brachten, die onmiddellijk aan de armen moesten uitgekeerd worden.

Om tot het broeder- of zusterschap te worden toegelaten moest men of een pond jaarlijksche, erfelijke rente geven of zestien ponden in eens. Een alleenloopend man of vrouw kon volstaan met een half pond 's jaars of acht ponden in eens.

De collatoirschap" van het altaar bezaten schepenen en raad van Hattem, die hiermede „papen" of klerken naar goedvinden begiftigen konden en verplicht waren in een openvallende plaats binnen veertig dagen te voorzien. Zoo dit niet geschiedde, zou ,,die ledighe provende mijnheer van Utrecht" vergeven.

Voor het eerst werden deze drie prebenden vergeven aan Andreas Dirrickzoon, priester, Johan Lubbertuszoon en Claes Ivan Zelem, klerken.

Den 30 November 1444 verklaarden burgemeesters, schepenen en raad van Hattem te,,consenteeren ende confirmeeren" een broederschap van den Heyligen Sacramente, Onser Lieven

1) Sacramentsdag wordt door de katholieke kerk gevierd op den tweeden Donderdag na Pinksteren.

2) Dus 14 Augustus,

Vrouwen ende Sunte Apollonien" 1). Onder de verplichtingen, die den broeders werden opgelegd, lezen wij dat zij elken Donderdag ter vroegmisse moesten komen om te zingen ,,misse van den Heylighen Sacramente", en elken Zaterdag om ,,te singhen misse van Onser Lieven Vrouwen".

Wie van de broeders ,,by den beucken niet en seete", 2) als het laatste „Kirieleyson" 3) gezongen werd, zou een achtste oude Vleemsch verbeuren ten behoeve van de broederschap, tenzij hij verlof had weg te blijven van de provisoren. Daarom zouden de provisoren ook aan niemand ,,oirloff" geven, die in de stad en de vrijheid is, ,,buiten trefflicke noidsaiken". Verder mochten de broeders elk jaar twee malen,,guede masschappe" houden, eens in den winter en eens des Sonnendaghes na der octaven van Epiphanie" 4).

Bij de samenkomst zouden de broeders des morgens een misse van den Heylgen Geest" zingen en des avonds na de vesper,,singhen vigilie van negen lexen", en des Maandags „zielmisse toe begaene ende memorie te halden alle dergeenre, die uut die voirs. bruederschap gestorven sijn, ende die dairtoe behulplick hebben geweesd, als by dubbelder brueken".

Des,,Sonnendaghes na der octaven van Epiphanie" zouden de broeders een nieuwen provisor kiezen. De provisoren moesten de breuken naar hun geweten opteekenen en zelf dubbel „brueken”. Wie van de broeders niet ter „masschap" kwam, moest dubbelen maaltijd betalen. Van de twee provisoren zou de eene een priester en de andere een leek zijn. De priesters kozen den leek en de leeken den priester. Niemand mocht door de provisoren tot de broederschap toegelaten worden, dan ,,by rade ende consente" van de gemeene broeders. Stierf een der broeders, dan moesten de broeders, die binnen de stad en vrijheid van Hattem waren, den dooden broeder,,eerlick ten grave haelen mit processien". Elke priester moest drie missen voor den dooden broeder lezen: een ,,van den Heyligen Sacramente", een ,,Van Onser Lieven Vrouwen" en eene der geloovige zielen"; en ieder klerk de zeven psalmen 5) „,mitten letanien ende collecten, die dairtoe hooren". De andere broeders daarentegen zouden

1) Zie bijlage XIX.

2) Dit wil zeggen in de noordelijke zijbeuk der kerk, waar het Mariaaltaar stond.

3) Zie hierover Moll, Kerkgeschiedenis, II, II, blz. 280.

4) Het feest Epiphanie of Driekoningen valt op 6 Januari.

5) Psalm VI, XXII, XXV, XXXVIII, LI, CXXX, CXLIII.

met der „besten ynicheyd" honderd „Pater noster" en honderd „Ave Maria" bidden. Verder zouden de provisoren binnen een maand na het overlijden een Zondag bepalen, waarop de broeders op dubbele breuke „des vespertijds" in de kerk zouden komen om eene vigilie van negen lexen" te zingen of anders na behoir der heyliger kerken". Des anderen daags zou een zielmis voor den broeder gehouden worden. Hiervoor zou de broederschap ontvangen eenen Averlendschen Rhijnschen gulden of het beste kleed van den overledene.

Ieder priester van de broederschap zal in zijne mis de levende en de doode broeders gedenken, en de andere broeders zullen dagelijks een „Pater noster" en een ,,Ave Maria" lezen voor de broederschap. Voor dezen dienst worden de broeders deelgenooten van alle goede werken, „die opter vicaryen des Heylighen Sacraments, Onser Lieven Vrouwen ende Sinte Apollonien geschien”.

Wie de broederschap aanneemt, zal er aan verbonden blijven, zoolang hij te Hattem of in de vrijheid woont, tenzij ,,die alingen bruederen mit eenre redelicke saiken ymande afsetten". Verlaat iemand Hattem metterwoon, dan mag hij broeder blijven, mits komende jaarlijks een of tweemaal tot de „masschappen” ende dan duet na gueddonken der brueders”.

Al hetgeen verder de broeders zouden „insetten of ordineeren voir nuttigheyd ter eeren Gades ende der voirs. bruederschap ende vicaryen voirs., dat sal stedigh ende vaste blyven ende wesen gelijk voirs. is", behoudens echter de rechten van den hertog, van de kerk en van de stad.

Ofschoon in het stuk van 8 Augustus 1423 ook van een zusterschap gesproken wordt, zoo hebben wij hiervan toch verder geen spoor meer kunnen vinden.

Blijkens de stadsrekeningen ontving de broederschap elk jaar van de stad I goudgulden. De uitkeering had van stadswege het laatst in 1581 plaats. In verband met de gebeurtenissen, in het hoofdstuk ,,Het tijdvak van Overgang" mede te deelen, mogen wij aannemen, dat toen de broederschap opgeheven werd. Omtrent de bezittingen en inkomsten dezer broederschap bezitten wij een opgave van Januari 1549 1); waar deze na de hervorming gebleven zijn, weten wij niet.

1) Zie hiervoor bijlage LXIII.

GILDEN.

Zooals bekend is, kregen de gilden, oorspronkelijk met een zuiver stoffelijk doel opgericht, spoedig een godsdienstig karakter. Vandaar dat wij gemeend hebben hen ook in onze mededeelingen te moeten opnemen.

De vraag ligt voor de hand, welke gilden te Hattem waren. In de willekeur van Hattem 1) worden twee met name genoemd, namelijk het Onser Lieven Vrouwen- en het Sint Andreasgilde. Onder het eerste moeten wij zeker de broederschap van dien naam verstaan, terwijl het tweede verder niet vermeld wordt. Evenmin Evenmin kunnen wij iets mededeelen omtrent het St. Hubertusgilde, dat wij in de stadsrekening van 1567 vonden 2).

Alleen omtrent vier gilden: het H. Kruis-, het St. Anna-, het St. Eloys- en het Snijdersgilde zijn berichten tot ons gekomen, die wij hieronder zullen vermelden.

HET H. KRUISGILDE EN HET ST. ANNAGILDE.

Bij onze mededeeling omtrent deze gilden zullen wij ons niet beperken tot het tijdvak, waarmede wij ons bepaaldelijk bezighouden, maar hunne geheele geschiedenis, voor Zoover zij tot ons kwam, behandelen.

1) Zie Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot uitgave der bronnen van het Oude Vaderlandsche Recht, deel III, blz. 527, § 101.

2) Noch die boergemeyster Galen unde Wyllem van Hattem, alsse gyldemeyster van St. Hubertusgylde, 2 dallers van 30 stuv. brab., die stadt gheschenckt". (Stadsrekening 1567.)

In G. van Hasselt, Geldersche Oudheden, blz. 478, vindt men een post uit een rekening over 1408 van den over-rentmeester A. Piek:

,,Item des Woensdage na sente Jansdage (1 Januari 1409) tot Hattem, van bevele mijns gened. Heren, sente Huberts Heilichdom gegeven 1 gl., valet 1 gl. 46 gr." Deze gift staat zeker in verband met dit gilde.

« ZurückWeiter »