Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

De veldmarschalk Godfried Huyn, graaf van Geleen en Amstenrade (Jaarg. 1857).

Jan Weert (een volkslegende uit 1636). Gedrukt (Jaarg. 1858).

Het voormalig Karthuizers-klooster Bethleëm te Roermond. (Jaarg. 1859).

Het voormalig domstift van Roermond. (Jaarg. 1860.)

De inhuldiging van een Leuvenschen primus. (Gijsb. Jos. Al. van der Vrecken). (Jaarg. 1861).

Eenige bijzonderheden vooral betrekkelijk het gewezen Annuntiatenklooster te Venlo, letterlijk overgenomen uit een Hs.: oorspronk, begin en bouwing der religieusen Annuntiaten van het klooster genoemd Trans Cedron te Venlo. (Jaarg. 1862).

De voormalige abdij Kloosterraedt (Rolduc). (Jaarg. 1863.)

Een inboorling van Grathem (de oudheidkundige Philip Houben). (Jaarg. 1866).

De voormalige kloosters van Roermond. (Jaarg. 1869 en 1871). In de Godsdienstvriend" van Le Sage ten Broek, Arnhem Josué Witz: Het voormalig Karthuizer-klooster Bethleëm te Roermond. Dl. 83 (1858) p. 170.

Lijst der kanonikken van het voormalig domstift Roermond. Dl. 84. (1859), p. 145 en 307; Dl. 85, p. 90 en 262; Dl. 86, p. 40, 187 en 235; Dl. 87 p. 162.

De voormalige abdij Kloosterraadt (Rolduc.) (Dl. 91, p. 267.

Beknopte levensschets van den kanonik Herman Joseph Beugels. (Dl. 85, p. 283-298).

In Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht": Was de Gorkumsche martelaar Govert van Mervel afkomstig uit Nederweert? (Jaarg. 1880).

In de Amstelbode":

Een strijdwoord over de geboorteplaats van den Gorkumschen martelaar Govert van Mervel. (30 April 1881).

In > Tijdschrift voor Noordbrabandsche geschiedenis, taal- en letterkunde" van Aug. Sassen:

Over de rechten van het vorstelijk stift Thorn te Ginniken en over de novaaltiende te Ypelaar. 2o Jaarg. 1884, kol. 80-84, 95-101.

In de levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden" 80:

Levensbericht van Martin Joseph Jansen (levensb. 1882-1883) Leiden E. J. Brill 1883.

Levensschets van Egidius Slanghen (levensb. 1882-1883) Leiden, E, J. Brill 1883.

In Werken ter vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude Vaderlandsche recht, gevestigd te Utrecht" 8°:

Limburgsche wijsdommen, dorpscostumen en gewoonten, bevattende voornamelijk bank- laat- en boschrechten. (Eerste Reeks N° 12.) 's Gravenhage, M. Nijhoff.

Afzonderlijk verschenen :

Jan van Weert, generaal der Beijersche en Keizerlijke kavallerie; en Jan van der Croon, gouverneur van Praag en onderkoning van Bohemen; eene bijdrage tot de geschiedenis van den dertigjarigen oorlog. Roermond, J. J. Romen 1862 8°. Met 2 portretten.

De archieven van het kapittel der hoogadellijke Rijksabdij Thorn. Eerste deel charters en andere bescheiden van 966 tot 1550 te 's Gravenhage, Algemeene Landsdrukkerij, 1889. 8°.

(Het 2° onuitgegeven deel bevat de charters en bescheiden tot 1794, ook betreffende kapellanen en beneficianten, bestuur en kerkelijke aangelegenheden der dorpen, algemeen bestuur des lands en muntwezen).

Geschiedenis van het bisdom Roermond en van de bisdommen die het in deze gewesten zijn voorafgegaan. Roermond J. J. Romen. 3 bndn. 8°.

Dl. I. 1875. Het oude bisdom Tongeren-Maastricht-Luik tot op het einde der XVIIIe eeuw. Historische schets van het aartsbisdom Keulen.

[ocr errors]

DI. II. 1891. Het oude bisdom Roermond 1559 - 1801. DI. III. 1892. Het oude bisdom Roermond 1559-1801. De genaderijke kapel van Onze Lieve Vrouw aan de Linden bij Thorn, beschreven in haren oorsprong, bloei en voortgang. Tweede verbeterde en merkelijk vermeerderde uitgave. Roermond, J. J. Romen. (1874) kl. 8°. (De eerste editie verscheen in 1869).

De studiebeurzen in Nederlandsch Limburg. Een historisch overzicht der privaatstichtingen van onderwijs. Venlo, Wed. H. H. Uijttenbroeck 1881, 8°.

DE WEDERVINDING VAN HET LICHAAM

en het oud graf der

HEILIGE HERESWIT (OF HERESWINT)

Gravin van Stryen, Echtgen. van den H. ANSFRIDUS, Graaf van Huy en van Teisterband stichteres der Abdij Thorn en haar vereering vóór 1794.

§ 1. De ontdekking van het lichaam der H. Hereswit (1)
en van het oud graf.

Maandag den 21 November 11. had er te Thorn in de aloude stiftskerk, thans parochickerk, eene belangrijke gebeurtenis plaats:

Eenige maanden voor den dood van den ZEerw. Heer Habets Z. G. gaf ik aan dezen mijne verwondering te kennen hoe het mogelijk was, dat onder den grafsteen op het priesterkoor te Thorn, zoo als het opschrift aanduidt, de overblijfselen der Heilige Hereswit, gravin van Stryen (echtgenoote van den H. Ansfried, graaf van Huy, en na haar dood bisschop van Utrecht), konden bewaard zijn, daar de ruimte tusschen den steen en het gewelf der krocht zoo klein was.

De geachte overledene, wien alles, wat Thorn betrof, zoo innig ter harte ging, stemde dadelijk toe, dat dit inderdaad bevreemding verwekte en hem dat zelf altijd had bevreemd; hij gaf als zijn meening te kennen, dat in de sarkophaag met glazen deksel in de krocht, die. volgens het algemeen gevoelen het gebeente bevatte van de vrome

(1) Zóó is haar oorspronkelijke naam, zoo vindt men dezen in den autograaf der chronick van Thietmar, bisschop van Merseburg, haar tijdgenoot (Monum. Germ. dl. III, 778 editie van Lappenberg, cf. diens praefatie over het handschrift), bijna hetzelfde noemt haar de Annalista Saxo. Pertz VI, p. 639, nl. Hersuit. En deze naam >> Hereswida" werd ook door andere personen gedragen, namelijk door de kleindochter van den H. Edwin, koning van Northumberland, dochter van diens neef Herericus, vrouw van Etheler, koning der Oost-Angelen, na diens dood kloosterling in het klooster van Chelles bij Parijs. (Acta S.S. Ed. Antverp. dl. VI van Sept. p. 106, op den 20 Sept. vermeld). Beda noemt haar »Hæresvid” in zijn Hist. gentis Angliæ (1. 4. c. 23).

en liefdadige Clara Elizabeth, gravin van Manderscheidt-Blanckenheim, — bekend als de kranke freule kanonikes van Thorn en dekanes van Eiten, aldaar 7 April 1688 overleden, inderdaad, niet de overblijfselen van deze maar van de stichteres der abdij, Hereswit, bewaard werden. Echter wenschte Pastoor Habets zaliger dit punt onderzocht te zien. Het grafschrift van Hereswit in kapitale moderne Latijnsche drukletters, luidt aldus:

D. O. M.
PIAEQUE MEMORIAE

D: HILSONDIS COMITISSAE DE
STREYEN &C HUIATIS SEÊMI
COLLEGII FUNDATRICIS
MUNIFICAE CUM CONSILIO ET
ASSENSU MARITI SUI D: ANSFRIDI
COMITIS DE TEISTERBANDT &C
EX POST EPISCOPI
ULTRAIECTENSIS NEC NON
BENEDICTAE EORUM FILIAE

PRIMAEQUE ABBATISSAE DEVOTA
ET GRATA POSTERITAS EX
VETERI AD HANC FORMAM

REDIGI CURAVIT 1739

RENOVATUM CUM PAVIMENTO

ECCLESIAE 1787 (1).

Dat is: Aan God den Allerhoogste en ter vrome herinnering aan de zalige Hilsondis, gravin van Stryen en Huy, milddadige stichteres van dit.... Collegie, met raad en toestemming van haar echtgenoot den zaligen Ansfried, graaf van Teisterbandt en later bisschop van Utrecht, alsook van Benedicta, hun dochter en eerste abdis, heeft de vrome en dankbare nakomelingschap dezen steen naar den ouden vorm in dezen doen brengen 1739. Vernieuwd in het jaar 1789 met

(1) Toevalligerwijze is noch in Wolters' aangehaalde notice, noch in van der Aa, Aardrijksk. Woordenb. (op het woord Thorn) noch in den invent. van de archieven der abdij Thorn p. XVIII der voorrede, dit inschrift juist meegedeeld. Behalve verschil in de regels en kleinere spelfouten in de eigennamen Stryen, Huiatis en Teisterbandt, heeft v. d. Aa celeberrimi voor seemi, Wolters scemi, alle drie in posterum voor ex post, terwijl de 2 laatste regels in den inventaris zijn vergeten,

het overige plaveisel der kerk." De letter D. voor Hilsondis verklaar ik door divae en voor Ansfridus door divi, dat is eigenlijk: goddelijk, eene klassieke eeretitel aan het Romeinsche veelgodendom ontleend, maar volgens kerkgebruik door »zalige" of » heilige" weer te geven: de afkorting toch van Dominus is gewoonlijk Dns en van Domina dna, afgezien nog er van dat die titels hier belachelijk zouden zijn.

Na den dood van den Z. E. Heer Habets deelde ik mijn gevoelen mede aan den ijverigen pastoor van Thorn, den Z. E. Heer J. S. Canoy en den Eerw. Heer J. L. M. Frische, kapelaan der O. L. Vrouwekerk te Maastricht, geboren te Thorn en afstammeling van eene familie, die tal van secretarissen der abdis van het land van Thorn en andere hooge beambten heeft voortgebracht, beiden geestelijken, die in al wat de geschiedenis der aloude abdij betreft zulk een groot belang stellen, met verzoek om bij gelegenheid nasporingen te doen.

Eenige maanden daarna nu, werd door hen een nauwkeurig onderzoek in de krocht en het daarboven zich bevindende priesterkoor ingesteld en werden opmetingen gedaan, waaruit bleek, dat een metselwerk, tusschen de beide muurvlakten, waarin de lijknissen van de capitularissen en beneficianten, oogenschijnlijk een kolom, geen colon was, maar uit een viertal muren van mergelsteen bestond, in den vorm van een langwerpig vierkant opgetrokken, en dat de grafsteen op het priesterkoor juist daarboven was gelegen.

Maandag avond, 21 Nov., werd hierop door den Z. E. Heer Pastoor van Thorn een onderzoek ingesteld. Daar men de groote en hooge marmeren zerk, uit vrees van dien te breken, niet durfde oplichten, werd deze, nadat eenige plavuizen in de nabijheid waren verwijderd, ondergraven, wat het werk zeer bemoeielijkte, daar men als op den tast moest werken. Na lang graven, waarbij men tot twee meter diepte was gekomen, stiet men op een looden kistje met deksel, welk laatste aan weerszijden van zijn langsten zijrand in het midden een aanhangsel had, als ware daarmede het deksel aan de kist gesoldeerd geweest. Het kistje had aan weerszijden handvatsels en was 62 c.M. lang en 22 c.M. hoog en breed.

« ZurückWeiter »