Abbildungen der Seite
PDF
EPUB
[blocks in formation]

LOAN STACK

DH801

2725
Pr

v. 8

DE LOONSCHE LEENEN

IN HET TEGENWOORDIG

HERTOGDOM LIMBURG.

тел

JNLEIDING.

De graaf van Loon, in navolging van andere vorsten uit de middeleeuwen, was gewoon een deel zijner allodiaal- of eigengoederen aan zijne onderdanen, onder zekere bepalingen, in leen te geven, zich alleen den blooten eigendom daarvan voorbehoudende.

Ook Heeren en Ridderen uit den omtrek, bevroedende dat het gevoegelijk, eervol en voordeelig was, onder de bescherming te staan van den magtigen graaf, droegen hem hunne goederen en heerlijkheden op, en kregen die weder in leen. Op deze wijze zijn verscheidene dorpen van het tegenwoordig Hertogdom Limburg bij den leenzaal van het graafschap Loon leenpligtig geworden.

De vassaal stond in velerlei betrekking tot zijnen leenheer. Wanneer een leen vervreemd werd, hetzij door verkoop, erfenis, schenking, ruiling of anderszins, moest de verkooper dit teruggeven in handen van den leenheer, die het over? droeg aan den kooper en dezen op nieuw daarmede beleende.

De beleening ging vergezeld van manschap, hulde en eed na der zalen recht", en werd gevolgd door de betaling der rechten, waarvan een deel bestemd was ten voordeele

383

van het leenhof en de kanselarij, en het ander tot voordeel van den graaf.

De Loonsche leenen waren verdeeld in drie-en-tachtig Dominien of Heerlijkheden (1), in (1), in heergewedeleenen en cluppelleenen, in zuiver Loensche leenen en Maaslandsche leenen. Vele heerlijkheden droegen den titel van Baronie, feudum baronis. De eigenaars van baroniën, heerlijkheden en heergeweden moesten den graaf op eigen kosten ten oorlog volgen. Zij betaalden, bij het verhef, aan den heer tien realen, aan de kanselarij en aan de leenkamer eenen reaal. De kleine of cluppelleenen betaalden naar rato.

Den 21 Maart van het jaar 1457 waren vergaderd de volgende leenmannen van Maasland: Johan van Loon, heer van Heinsberg, Jacob graaf van Horne en heer tot Altena, Johan van Merode, heer tot Petershem, Johan Coperdraet stathelder, Willem Cannartz, Geurt van Vlodorp, heer tot Leuth, Goert van Dodenrode, Willem van Dodenrode, Pieter Cuylen, Willem Vogels, Nys Her Jans, Dirk van Sipernau, Hendrik van Mewen, Wolter Moets en Leonard Thys. Voor hen verschenen Jan van Merode tot Petershem ter eenre, en Heer Aret, Heer Richalt, Heer Willem, zijne broeders, en Willem van Hamel zijn zwager, ter andere zijde. Deze laatsten klaagden, dat Jonker Jan van Merode, hun broeder en zwager, de inkomsten, renten en profijten der Heerlijkheid Petershem trok zonder cautie of borge.

Toen oordeelden genoemde mannen, dat volgens het Maaslandsche leenregt: „,een eldeste zoen, bij veurdel hebben ende gebruken sal te voeruyt, dat slot ofte woninge, sullich leen wezende, metten grachten, valbruggen, gerichte, manscappen, wiltvanck, breuken, boeten, ende wat daeraen

(1) Deze Heerlijkheden worden opgenoemd door MANTELS, Hist. Loss. p. 293, alwaar Meerssenhoven en Biecht echter niet voorkomen.

cleven mach, sonder argelist; ende dat daerom der eldeste soen gehalden syn sal den leenheer daervan te dienen, sonder koste der andere breuders ende susteren. Ende wat daerboven blijft van renten, rechten, capuynen, profijten, dat zal gedeylt werden onder die kinderen, soe dat der eyn soe veel hebben soe als der andere."

De graaf of zijn stadhelder mogt niet beleenen dan in bijwezen van Loonsche mannen van leen. Geschiedde de beleening buiten het graafschap, dan moest de heer dier plaats,,grond tot verhef" verleenen (1).

De verheffing gebeurde bij iedere verandering van bezitter. Bij de inhuldiging van eenen nieuwen graaf noemde men dit cen: relivium a novo Domino; het versterf of de verandering van leenbezitter werd aangeduid door de formule: per obitum aut mutationem tenentis.

De beleening deed men in persoon of door eenen gevolmagtigde, voorzien van eenen schriftelijken lastbrief. Geestelijken, minderjarige kinderen, kloosterlingen, vrouwen en afwezigen uit den lande hadden bijna steeds hunne gevolmagtigden. Zij moesten „momberen, mechtigen ende voergenger stellen."

De wettige momber der vrouw was haar man. In 1387 stelde Odina, weduwe van Willem van Wanghe, haren toekomenden echtgenoot, Wolter van Aelst, tot haren momber ter beleening van een goed te Steyvoort, dat zij ten huwelijk bragt et statim elegit (eum) dicta Odina, et per fimbrias vestium Domino deliberavit.

:

Den 25 September 1565 werd gerecordeerd, dat geen gevolmagtigde mogt plaats nemen als lid van het regtsprekend

(1) Vergelijke hierna eene beleeningsformule der heerlijkheid Limbricht, die in 1448 plaats had te Borcette, bij Aken.

« ZurückWeiter »